Medische redenen (artikel 9ter van de wet)

Artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 geeft een persoon die in België verblijft en die op zodanige wijze lijdt aan een ziekte dat deze ziekte een reëel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit of een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling wanneer er geen adequate behandeling is in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft de mogelijkheid om een aanvraag voor een machtiging tot verblijf in België in te dienen. 

De aanvraag moet, per aangetekende brief, naar de Dienst Vreemdelingenzaken worden gestuurd:

Dienst Vreemdelingenzaken
Afdeling Uitzonderlijk Verblijf – Dienst Medisch Verblijf
Pachecolaan, 44 
1000 BRUSSEL

De aanvraag moet de volgende zaken bevatten:

  1. een identiteitsbewijs;
  2. het adres van de effectieve verblijfplaats in België;
  3. alle nuttige en recente inlichtingen met betrekking tot de ziekte, de mogelijkheden om in het land van herkomst of verblijf te worden behandeld en de toegankelijkheid van deze behandeling;
  4. een standaard medisch getuigschrift dat minder dan drie maanden voor de indiening van de aanvraag werd opgesteld, en dat de ziekte, haar graad van ernst en de noodzakelijk geachte behandeling vermeldt.

Standaard medisch getuigschrift (.pdf / .docx) (artikel 9ter van de wet van 15 december 1980) 

De aanvraag voor een machtiging tot verblijf moet een identiteitsbewijs bevatten. Dit kan door middel van een identiteitsdocument worden gedaan, of door middel van een bewijselement dat aan de volgende voorwaarden voldoet:

  1. de volledige naam, de geboorteplaats en -datum en de nationaliteit van de aanvrager bevatten;
  2. uitgereikt zijn door de bevoegde overheid overeenkomstig de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht of de internationale overeenkomsten betreffende dezelfde materie;
  3. toelaten een fysieke band vast te stellen tussen de persoon op wie het document betrekking heeft en de aanvrager;
  4. niet op basis van loutere verklaringen van de aanvrager opgesteld zijn.

De aanvrager kan zijn identiteit eveneens aantonen door verschillende bewijselementen die, samen genomen, de constitutieve elementen van de identiteit (volledige naam, geboorteplaats en -datum en de nationaliteit) bevatten, op voorwaarde dat elk bewijselement minstens voldoet aan de voorwaarden voorzien in de punten b) en d), en minstens één van de elementen voldoet aan de voorwaarde voorzien in punt c).

De verplichting om zijn identiteit aan te tonen is niet van toepassing op de persoon wiens verzoek om internationale bescherming niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een definitieve beslissing of die een overeenkomstig artikel 20 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, toelaatbaar verklaard administratief cassatieberoep heeft ingediend, en dit tot op het ogenblik waarop een verwerpingsarrest inzake het toegelaten beroep is uitgesproken.

De persoon moet het bewijs dat hij vrijgesteld is bij zijn aanvraag voegen.

De persoon die meerdere aanvragen voor een machtiging tot verblijf waarvan het onderzoek niet is afgerond (geen beslissing) heeft ingediend, wordt geacht afstand te doen van deze aanvragen.  Bijgevolg zal de Dienst Vreemdelingenzaken zijn beslissing op basis van de in de laatste aanvraag ingeroepen elementen nemen.

Een onderdaan van een derde land wordt uitgesloten van de procedure wanneer de Dienst Vreemdelingenzaken ernstige redenen heeft om aan te nemen dat hij daden heeft gesteld zoals bedoeld in artikel 55/4 van de wet.

De Dienst Vreemdelingenzaken onderzoekt of de aanvraag voor een machtiging tot verblijf ontvankelijk is.  In de volgende gevallen is de aanvraag niet ontvankelijk:

  1. de aanvraag wordt niet per aangetekende brief naar de Dienst Vreemdelingenzaken gestuurd, of bevat het adres van de effectieve verblijfplaats in België niet;
  2. de identiteit wordt niet aangetoond in de aanvraag, volgens de modaliteiten bedoeld in artikel 9ter, § 2 van de wet, of de aanvraag bevat het in § 2, derde lid, voorziene bewijs niet;
  3. het standaard medisch getuigschrift wordt niet samen met de aanvraag voorgelegd, of het standaard medisch getuigschrift beantwoordt niet aan de voorwaarden voorzien in artikel 9ter, § 1, vierde lid, van de wet;
  4. de ambtenaar-arts of de aangewezen arts, bedoeld in artikel 9ter, § 1, vijfde lid, van de wet, stelt in een advies vast dat de ziekte kennelijk niet beantwoordt aan een ziekte zoals voorzien in § 1, eerste lid, die aanleiding kan geven tot het bekomen van een machtiging tot verblijf in België.

De aanvraag is ook niet ontvankelijk in de gevallen bedoeld in artikel 9bis, § 2, 1° tot 3°, van de wet, of indien elementen die ingeroepen worden om de aanvraag voor een machtiging tot verblijf te ondersteunen reeds ingeroepen werden in het kader van een vorige aanvraag voor een machtiging tot verblijf op basis van artikel 9ter, met uitzondering van de elementen die werden ingeroepen in het kader van een aanvraag die als onontvankelijk werd beoordeeld op basis van artikel 9ter, § 3, 1°, 2° of 3°, van de wet, en met uitzondering van de elementen die werden ingeroepen in de vorige aanvragen waarvan afstand werd gedaan.

Indien de Dienst Vreemdelingenzaken de aanvraag ontvankelijk verklaart, brengt hij het gemeentebestuur daarvan op de hoogte. Het gemeentebestuur schrijft de aanvrager in het vreemdelingenregister in en overhandigt hem een attest van immatriculatie (AI).

Een ambtenaar-arts, of een door de Dienst Vreemdelingenzaken aangewezen arts, beoordeelt:

  1. de ziekte, de graad van ernst en de noodzakelijk geachte behandeling, die in het medisch getuigschrift worden vermeld;
  2. het reële risico voor het leven of de fysieke integriteit van de aanvrager, of het risico op een onmenselijke of vernederende behandeling;
  3. de mogelijkheden om behandeld te worden en de toegankelijkheid van de behandeling in het land van herkomst of verblijf. 

De arts kan, indien hij dit nodig acht, de aanvrager onderzoeken en het bijkomend advies van deskundigen vragen. 

De arts is volledig onafhankelijk wanneer hij zijn advies uitbrengt.

De Dienst Vreemdelingenzaken kan de aanvraag voor een machtiging tot verblijf weigeren indien de aanvrager zich niet aanbiedt op de datum die in de oproeping van de arts vastgelegd is en binnen de 15 dagen na deze datum geen geldige reden voorlegt om dit te rechtvaardigen.

De algemene regel is dat de Dienst Vreemdelingenzaken zijn beslissing neemt na het advies van de arts te hebben ontvangen.

Indien de Dienst Vreemdelingenzaken de aanvraag aanvaardt, schrijft het gemeentebestuur de aanvrager in het vreemdelingenregister in en overhandigt hem een A-kaart (beperkt verblijf) die 1 jaar geldig is.  Deze machtiging tot verblijf van beperkte duur wordt onbeperkt (B-kaart) wanneer de periode van 5 jaar na de aanvraag voor een machtiging verstrijkt.

Indien de Dienst Vreemdelingenzaken de aanvraag weigert, deelt hij dit mee aan de aanvrager (via het gemeentebestuur) en aan zijn advocaat. Tegen deze beslissing kan een beroep worden ingediend. Dit beroep heeft echter geen opschortende werking. De beslissing waarmee de aanvraag voor een machtiging tot verblijf verworpen wordt, wordt dus onmiddellijk van kracht.

De vreemdeling die zijn verblijf na de door de Dienst Vreemdelingenzaken vastgelegde datum wenst te verlengen, zal de verlenging van zijn verblijfstitel (A-kaart) tussen de 45e en de 30e dag voorafgaand aan deze datum moeten aanvragen via het gemeentebestuur van de verblijfplaats en de documenten moeten voorleggen die aantonen dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de verlenging van de machtiging tot verblijf.

De bovenstaande informatie is niet volledig. Het is daarom aanbevolen om de referentieteksten volledig te lezen:

  • Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zoals gewijzigd door de wet van 15 september 2006 (artikelen 9, 9ter en 9quater);
  • Wet van 7 juni 2009 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wat het advies van de geneesheer betreft - BS van 3 augustus 2009;
  • Wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (artikelen 187 en 188) - BS van 31 december 2010;
  • Wet van 8 januari 2012 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen - BS van 6 februari 2012;
  • Wet van 14 december 2015 tot wijziging van artikelen 9bis en 9ter van de wet van 15.12.1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen - BS van 30 december 2015;
  • Koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
  • Koninklijk besluit van 17 mei 2007 tot vaststelling van de uitvoeringsmodaliteiten van de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen - BS van 31 mei 2007;
  • Koninklijk besluit van 7 mei 2009 houdende aanduiding van medische deskundigen - BS van 2 juni 2009;
  • Koninklijk besluit van 24 januari 2011 tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 mei 2007 tot vaststelling van de uitvoeringsmodaliteiten van de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen - BS van 28 januari 2011;
  • Omzendbrief van 21 juni 2007 betreffende de wijzigingen in de reglementering betreffende het verblijf van vreemdelingen tengevolge van de inwerkingtreding van de wet van 15 september 2006 - BS van 4 juli 2007.

http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/loi.pl